Structuur van de Atlantikwall

Voor alles wat de militairen in de kustverdediging nodig hadden werden kleine of grote bunkers gebouwd. De functies liepen uiteen van manschappenverblijf, commandopost, communicatieknooppunt en radaropstelling tot keuken, wateropslag en hospitaal. Om het gevecht te voeren waren er bunkers voor het geschut, observatie, vuurleiding en munitieopslag. Zo ontstonden complete bunkerdorpen waarin de soldaten woonden en werkten. De ruggengraat van de Atlantikwall vormden de St.-bunkers. De Duitsers wilden zoveel mogelijk van deze standaard bunkerontwerpen met muur- en dakdikte van twee meter gewapend beton bouwen. Ze werden aangeduid als Ständige Befestigungsanlagen, vrij vertaald permanente vestingbouw. Door de dikte van twee meter waren ze bestand tegen bommen van vijfhonderd kilo en boden een hoge mate van bescherming, in tegenstelling tot bouwwerken van dun beton of baksteen, of veldversterkingen van hout en zandzakken.

Bomvrij bunkertype 501 voor tien manschappen met aangebouwde observatiepost.

Standaard bunkers

Door het gebruik van standaard ontwerpen (Regelbauten) was vooraf bekend hoeveel cement, grind, staal, hout en verf nodig waren. Ook alle onderdelen van het interieur stonden vooraf vast. Van pantserdeuren en meubels tot kabels en schroeven, alles was gestandaardiseerd en hoorde bij de ‘bunkerbouwdoos’. Op die manier was van nul af een grote bunker in 14 weken gerealiseerd. Elk gestandaardiseerd ontwerp had een typenummer en de plattegrond werd in een handzaam Typenheft opgenomen. Met deze catalogus in zakformaat bepaalden specialisten in het veld waar welk bouwwerk het meest geschikt was. Sommige ontwerpen zijn maar een paar keer gebouwd, andere vele honderden malen zoals de manschappenbunker type 622. Deze zogenaamde Doppelgruppenunterstand voor het onderbrengen van twintig militairen kwam met ruim vijftienhonderd exemplaren, waarvan 71 in Nederland, het meest voor. Voor de bunker was zeshonderd kubieke meter beton nodig, de inhoud van een grote gezinswoning. Daarnaast was er bijna 34 ton staal nodig, het gewicht van 25 flinke gezinsauto’s.

Aan het eind van de oorlog stonden er van Noorwegen tot en met Frankrijk ongeveer zeventienduizend Ständige bunkers langs de kust, waarvan meer dan tweeduizend in Nederland. Het aantal bouwwerken van dunwandig beton of baksteen was echter het tienvoudige. Er waren namelijk te weinig grondstoffen, materiaal en arbeiders om in de Atlantikwall alleen maar bomvrije gewapend betonnen St.-bunkers te bouwen met muur- en dakdikte van twee meter.

Eenvoudige plattegronden met doorsneden hielpen tijdens veldverkenningen om juiste keuzes te maken (bron: Nationaal Archief).

Perlenschnur

De Duitsers concentreerden de betonnen bunkers, bakstenen bouwwerken en veldstellingen zoals loopgraven en schuttersputjes in met prikkeldraad omheinde steunpunten. Zoals elke bunker een bepaalde functie had, kreeg ook ieder steunpunt een eigen rol in de kustverdediging. Er waren onder andere commandoposten, verbandplaatsen, geschutsbatterijen, infanterie gevechtsstellingen, vliegvelden en radarcomplexen. De steunpunten noemden de Duitsers Stützpunkte of Widerstandnester. Hiertussen lagen versperringen, mijnenvelden, tankmuren en tankgrachten. Op die manier werd een keten van naast elkaar gelegen steunpunten één langgerekte verdedigingslinie, maar daarmee geen muur zoals de naam Atlantikwall suggereert. Dat was puur een propagandaterm. De Duitsers noemden de Atlantikwall wel eens een Perlenschnur, een ketting waarvan de aaneengeregen parels nu uit bunkers bestonden.

Duitse plattegrond van een luchtdoelbatterij aan de kust nabij ’s-Gravenzande in het Westland. Alle elementen zijn ingetekend en hun functie benoemd. Aan de landzijde is een mijnenveld geel gearceerd. Deze sloot in het noorden en zuiden aan op Widerstandnester 11 en 12 (bron: Nederlands Instituut Militaire Historie – NIMH).

Clustering

Dikwijls werden steunpunten organisatorisch samengevoegd voor de verdediging van een logisch afgebakend gebied. Voorbeelden hiervan zijn eilanden, havensteden en samenvoegingen van meerdere dorpen zoals Katwijk en Noordwijk, of beide zijden van de Moerdijkbruggen. De strategische samenvoeging tot één groot verdedigingsgebied heette een Stützpunktgruppe of, als het een heel belangrijk gebied was, een Verteidigungsbereich. In Nederland ontstonden meer dan twintig van zulke verdedigingsgebieden. De steunpunten lagen in een ring rondom zo’n gebied, zodat het aan alle kanten was te verdedigen. Steunpunten aan de zeezijde (het Seefront) moesten een geallieerde invasie met schepen vanuit zee tegenhouden en steunpunten aan de landzijde (het Landfront) een aanval met luchtlandingstroepen vanuit het binnenland. Tussen de verdedigingsgebieden lagen kleine kustgedeelten met minder verdedigingswerken, de zogenaamde Freie Küste, zoals die bij Wassenaar. Aan het eind van de oorlog wees Hitler een aantal havengebieden aan als Festung, waaronder Hoek van Holland als poort tot Rotterdam. De militairen mochten zich hier niet overgeven en moesten tot de laatste kogel doorvechten.

Binnen het Küstenverteidigungsabschnitt (sector) Dordrecht was Stützpunktgruppe Goeree een clustering van steunpunten op de ‘Kop van Goeree’. Tussen de genummerde steunpunten zijn mijnenvelden zichtbaar (bron: NIMH).